The WordFactory thesaurus (list of synonyms) is one of the oldest and most respected Dutch digital thesauri. The first release of the product was used in WordPerfect, the then immensely popular word processor for DOS. This enabled WordPerfect to be the first company in the market with a Dutch thesaurus. Later releases of our thesaurus were used in the Microsoft Office products. Our thesaurus is constantly maintained.
There is no need to be in the business of selling word processors to profit from integrating our thesaurus. This product is also great for boosting the usability of a search engine that is part of your multilingual service or application that includes Dutch.
If you are interested in licensing our thesaurus, please contact us.
Below you find part of the letter S as a sample of the thesaurus:
soms
bw – 1 af en toe, weleens
bw – 2 bijgeval, misschien, wellicht
sonate
z – 1 compositie
sonde
z – 1 peilstift
sonnet
z – 1 gedicht
sonoor
bn – 1 diep, zwaar
soort
z – 1 categorie, genre, groep, type
z – 2 aard, kaliber, klasse, kwaliteit
z – 3 familie, geslacht, ras
soortgelijk
bn – 1 [antoniem] ander, dergelijk, equivalent, overeenkomstig, vergelijkbaar
soos
z – 1 sociëteit
sop
z – 1 schuim
soppen
w – 1 dopen
sorry
tw – 1 pardon
sorteren
w – 1 ordenen, schiften, uitzoeken
sortering
z – 1 assortiment, collectie, keuze, verscheidenheid
sortiment
z – 1 assortiment
SOS
z – 1 alarm
souffleren
w – 1 influisteren
souplesse
z – 1 buigzaamheid, gemak, lenigheid, sierlijkheid, soepelheid
z – 2 flexibiliteit, plooibaarheid, wendbaarheid
soutane
z – 1 toog
souteneur
z – 1 pooier
souvenir
z – 1 aandenken, herinnering
spaaklopen
w – 1 struikelen
spaarbekken
z – 1 reservoir
spaargeld
z – 1 pot, reserve
spaarpot
z – 1 pot
spaarzaam
bn – 1 karig, [antoniem] kwistig
bn – 2 voorzichtig, zuinig
bw – 3 schaars, weinig, zelden
spaarzegel
z – 1 zegel
spaceshuttle
z – 1 ruimteveer, shuttle
spade
z – 1 schop
span
z – 1 koppel, paar, set, stel
spanlijn
z – 1 lijn
spannen
w – 1 aantrekken, strak trekken, uitrekken
w – 2 knellen, strak zitten, te krap zijn
w – 3 erop aankomen, spannend zijn
spannend
bn – 1 adembenemend, bloedstollend, boeiend, enerverend, meeslepend, opwindend
spanning
z – 1 druk, opwinding, stress
z – 2 agitatie, onrust
z – 3 potentiaal, voltage
spanningspiek
z – 1 piekspanning
spantouw
z – 1 lijn
sparen
w – 1 [antoniem] besteden, bewaren, oppotten, opsparen, opzij leggen, [antoniem] uitgeven
w – 2 besparen, bezuinigen, uitsparen
w – 3 collectioneren, verzamelen
w – 4 behoeden, ontzien, vrijwaren
spartaans
bn – 1 minimaal
bn – 2 [antoniem] luxueus
spastisch
bn – 1 kramptrekkend
bn – 2 krampachtig, onnatuurlijk
spat
z – 1 druppel, spetter
spatiëring
z – 1 afstand
spatten
w – 1 klateren, kletsen, opspringen, plonzen, spetteren
spatula
z – 1 spatel
spawater
z – 1 mineraalwater
speaker
z – 1 box, luidspreker
specerij
z – 1 kruiderij
speciaal
bn – 1 apart, bijzonder, buitengewoon, exclusief, [antoniem] gewoon, ongebruikelijk, pregnant, specifiek, uitzonderlijk
bw – 2 vooral
specialist
z – 1 deskundige, expert, geleerde, kenner
z – 2 cardioloog, chirurg, gynaecoloog, internist, neuroloog, oogarts
specie
z – 1 cement, mortel, pleisterkalk
specificeren
w – 1 detailleren, nader aanduiden, toelichten, verduidelijken
specifiek
bn – 1 [antoniem] algemeen, gegeven, karakteristiek, typerend
bn – 2 bijzonder, speciaal
bw – 3 expliciet, nadrukkelijk
spectaculair
bn – 1 adembenemend, opzienbarend
spectrum
z – 1 scala, verscheidenheid
speculatie
z – 1 gissing, vermoeden, veronderstelling
speculatief
bn – 1 hypothetisch
speculeren
w – 1 bouwen, gokken, rekenen
w – 2 gissen, raden, veronderstellen
speculeren op
w – 1 appelleren
speculum
z – 1 eendenbek
speed
z – 1 dope, pepmiddel
speeksel
z – 1 kwijl, spuug
speelbank
z – 1 bank
speelgeld
z – 1 fiche
speelhuis
z – 1 bank
speelkaart
z – 1 kaart
speelman
z – 1 artiest
speelplaats
z – 1 uitspanning
speelpop
z – 1 pop
z – 2 marionet
speelruimte
z – 1 marge, mogelijkheden, speling, vrijheid
speels
bn – 1 beweeglijk, dartel, [antoniem] serieus, stoeierig
bn – 2 fantasierijk, licht, luchtig, ludiek, mal, [antoniem] zwaarwichtig
speenvarken
z – 1 zwijntje
speer
z – 1 lans, spies
speerhaak
z – 1 aambeeld
speerpunt
z – 1 hoofdpunt
spek
z – 1 vet
spekglad
bn – 1 glibberig
spektakel
z – 1 schouwspel, tafereel, toneel, vertoning, voorstelling
z – 2 beroering, herrie, opschudding, tumult
z – 3 lawaai, poeha
spekvet
bn – 1 [antoniem] spiermager
spel
z – 1 gezelschapsspel, kansspel, spelletje, sport, tijdverdrijf
z – 2 acteerprestatie, toneelspel
z – 3 partij, potje, wedstrijd
z – 4 gespeeld, simulatie, toneel, voor de lol
speld
z – 1 pen
spelen
w – 1 dollen, een spel spelen, spelletjes spelen, stoeien
w – 2 acteren, figureren, optreden, toneelspelen
w – 3 concerteren, musiceren
w – 4 afdraaien, afspelen, bespelen, opvoeren
w – 5 doen alsof, fingeren, uithangen, veinzen, voorwenden
w – 6 plaatsvinden, zich afspelen
w – 7 sollen, spotten
w – 8 friemelen, frutselen
w – 9 poedelen
speler
z – 1 atleet, deelnemer, sportman, teamgenoot
z – 2 acteur, actrice, [antoniem] tegenspeler, toneelspeelster, toneelspeler
spelersgroep
z – 1 team
spelfout
z – 1 tikfout
speling
z – 1 speelruimte
z – 2 ruimte
spelleiding
z – 1 regie
spellen
w – 1 schrijven
w – 2 lezen
spelletje
z – 1 partijtje, potje, rondje
spelling
z – 1 schrijfwijze
spelonk
z – 1 catacombe, grot, hol
spelvout
z – 1 tikfout
spencer
z – 1 trui
spenderen
w – 1 besteden, uitgeven, zoekbrengen
sperma
z – 1 zaad
spervuur
z – 1 salvo
spetter
z – 1 kledder, klodder, spat
z – 2 stoot, stuk
spetteren
w – 1 poedelen
speurder
z – 1 detective, rechercheur
speurdersroman
z – 1 detective
speuren
w – 1 graven
speurneus
z – 1 detective
speurtocht
z – 1 jacht
speurwerk
z – 1 gezoek, naspeuring, uitzoekerij
z – 2 onderzoek, research
spicht
z – 1 skelet
spichtig
bn – 1 tenger
spie
z – 1 pen
spieden
w – 1 loeren
spiegelbeeld
z – 1 spiegeling
z – 2 gehalte
spiegelen
w – 1 reflecteren, weerkaatsen, weerspiegelen
spiegeling
z – 1 reflectie, spiegelbeeld, weerkaatsing
spieken
w – 1 afkijken, frauderen, overschrijven
spier
z – 1 pees
spierkrachtmeter
z – 1 dynamometer
spiermager
bn – 1 [antoniem] spekvet
spiernaakt
bn – 1 bloot
spierontsteking
z – 1 myositis
spierpijn
z – 1 pijn
spierreuma
z – 1 fibromyalgie
spiersegment
z – 1 myomeer
spierstelsel
z – 1 musculatuur
spierwit
bn – 1 bleek
spies
z – 1 lans, speer
spijker
z – 1 draadnagel, nagel
spijkerbroek
z – 1 jeans
spijkeren
w – 1 hameren
spijkerhard
bn – 1 bikkelhard, keihard
bn – 2 genadeloos, meedogenloos, onvermurwbaar
spijkerstof
z – 1 denim
spijl
z – 1 staaf, stang, tralie
spijs
z – 1 eten, kost
z – 2 amandelspijs
z – 3 metselspecie
spijskaart
z – 1 menu
spijsvertering
z – 1 digestie, metabolisme, stofwisseling
spijt
z – 1 berouw, inkeer, wroeging
z – 2 afgunst
z – 3 droefheid, leedwezen
spijten
w – 1 berouwen, betreuren
spijtig
bn – 1 betreurenswaardig, jammer, teleurstellend, triest
bw – 2 erg
spikkel
z – 1 punt, stip
spil
z – 1 as, pen, stift
z – 2 centrale figuur, inspirator, middelpunt, stuwende kracht
spillebeen
z – 1 geraamte
spilziek
bn – 1 spilzuchtig, verkwistend
spinnen
w – 1 snorren
w – 2 slippen
w – 3 vlassen
spinnig
bn – 1 bits, kattig, nijdig
spinnijdig
bn – 1 woest
spinsel
z – 1 draad
spion
z – 1 dubbelspion, geheim agent, informant, stille, verklikker, verspieder
spiraal
z – 1 veer
z – 2 schroef
spiraalnevel
z – 1 nevel
spiraaltje
z – 1 anticonceptiemiddel
spirit
z – 1 fut, geest, kracht, pep, pit
spiritualiën
z – 1 alcoholica
spiritueel
bn – 1 geestelijk, geestig, gevat, immaterieel, onstoffelijk, scherpzinnig, snedig
spits
bn – 1 puntig, scherp, [antoniem] stomp
bn – 2 pregnant, scherpzinnig, schrander, slim
z – 3 piek, punt
z – 4 spitsuur, topdrukte
z – 5 aanval, aanvaller, voorhoede, voorhoedespeler
spitsboef
z – 1 schurk
spitsen
w – 1 opsteken, scherpen, tuiten
spitskool
z – 1 kool
spitsuur
z – 1 spits
spitsvondig
bn – 1 geestig, knap, scherpzinnig, subtiel, vergezocht
spitten
w – 1 delven, graven
spleet
z – 1 barst, gleuf, holte, kier, kloof, opening, reet
splijten
w – 1 barsten
splinters
z – 1 gruzelementen
splitsen
w – 1 delen, onderverdelen, scheiden, verdelen
splitsing
z – 1 kruising
spoed
z – 1 haast, snelheid, vaart
spoedcursus
z – 1 stoomcursus
spoedeisend
bn – 1 urgent
spoeden
w – 1 haasten, reppen
spoedig
bw – 1 aanstonds, alras, binnenkort, gauw, weldra
bw – 2 licht
spoelen
w – 1 omspoelen, schoonspoelen, wassen
w – 2 meevoeren, wegdrijven
spoken
w – 1 rondwaren
spon
z – 1 tap
sponde
z – 1 bed
sponsen
w – 1 afvegen, afwissen, schoonmaken
sponsor
z – 1 geldschieter
spontaan
bn – 1 [antoniem] berekend, impulsief, ongedwongen, ongeremd, open
bw – 2 pardoes
bw – 3 vanzelf
spontaniteit
z – 1 opwelling
spook
z – 1 fantoom, geest, poltergeist, schim, zombie
z – 2 hersenschim, nachtmerrie, visioen, waanvoorstelling
z – 3 angstbeeld, dreiging, spookbeeld
spookachtig
bn – 1 akelig, griezelig, ijzingwekkend, macaber, onheilspellend
spookbeeld
z – 1 schrikbeeld, spook
spoor
z – 1 poot, voetafdruk, voetspoor
z – 2 overblijfsel, relict
z – 3 rails, spoorweg, trein
z – 4 perron
spoorboom
z – 1 afsluitboom, ahob
spoorkarretje
z – 1 lorrie
spoorslags
bw – 1 direct, meteen, onverwijld, stante pede
spoortrein
z – 1 trein
spoortunnel
z – 1 [hyponiem] tunnel
spoorweg
z – 1 spoor
sporadisch
bn – 1 verstrooid, zeldzaam
bw – 2 af en toe, incidenteel, zelden, zeldzaam
sporogeen
bn – 1 sporenvormend
sport
z – 1 spel
z – 2 trede
sporter
z – 1 jogger
sporthart
z – 1 atletenhart
sporthemd
z – 1 shirt
sportief
bn – 1 fair, fideel, geschikt
bn – 2 [antoniem] stijlloos, vlot
sportkous
z – 1 kous
sportman
z – 1 speler
sportschoen
z – 1 gymp
sportzaal
z – 1 zaal
spot
z – 1 reclameboodschap, reclamefilmpje, STER-spot
z – 2 hoon, ironie, sarcasme
spotdicht
z – 1 satire
spotprent
z – 1 cartoon, karikatuur
spotten
w – 1 schimpen, smalen
w – 2 meesmuilen
spottend
bn – 1 sarcastisch, sardonisch
spotternij
z – 1 paskwil
spraak
z – 1 taal, uitspraak
spraakkunst
z – 1 grammatica
spraakvermogen
z – 1 stem
spraakwaterval
z – 1 woordenvloed
spraakzaam
bn – 1 loslippig, mededeelzaam, openhartig
sprakeloos
bn – 1 paf
sprankelen
w – 1 fonkelen, glinsteren, parelen
sprankje
z – 1 schim
z – 2 vleugje
spreadsheet
z – 1 rekenblad
spreektaal
z – 1 [antoniem] schrijftaal
spreekwijze
z – 1 frase
spreekwoord
z – 1 spreuk
sprei
z – 1 bedsprei, deken
spreiden
w – 1 strooien, uitleggen
w – 2 decentraliseren
spreiding
z – 1 decentralisatie
spreken
w – 1 onderhouden, praten, zeggen, [antoniem] zwijgen
w – 2 pleiten
w – 3 reppen, uiten
spreken over
w – 1 aanroeren
w – 2 behandelen
sprekend
bn – 1 plastisch
bn – 2 saillant
bn – 3 beeldend, expressief
bw – 4 net
spreuk
z – 1 adagium, aforisme, devies, gezegde, leus, motto, spreekwoord, zegswijze
spriet
z – 1 antenne
z – 2 sigaar
z – 3 bonenstaak, skelet
sprietig
bn – 1 tenger
springbron
z – 1 fontein
springen
w – 1 duiken, plonzen, wippen
w – 2 dansen, dartelen, hossen, huppelen, trappelen
w – 3 kaatsen, stuiten
w – 4 barsten, exploderen, klappen, ontploffen
springerig
bn – 1 beweeglijk
springerigheid
z – 1 beweeglijkheid
springlevend
bn – 1 kerngezond
springschans
z – 1 schans
springveer
z – 1 veer
sprinten
w – 1 sjezen
sproeien
w – 1 gieten
sprokkelmaand
z – 1 februari
sprong
z – 1 duik
sprookje
z – 1 legende, verhaal
sprookjesachtig
bn – 1 romantisch, toverachtig
spruit
z – 1 afstammeling, kind, nakomeling, telg
z – 2 loot, scheut, uitloper
spruiten
w – 1 uitbotten, uitlopen, uitschieten
w – 2 afkomstig zijn, afstammen, voortkomen
spugen
w – 1 schuimbekken
w – 2 braken, kotsen
spui
z – 1 afwatering
spuien
w – 1 uiten
w – 2 uitspuwen
w – 3 afwateren
spuit
z – 1 shot
spuitampul
z – 1 wegwerpspuit
spuiten
w – 1 scoren
spuiter
z – 1 junk
spuitgast
z – 1 brandweerman
spul
z – 1 bezitting, eigendom
z – 2 goedje, materiaal
spullen
z – 1 bedoening, boel, bundel, kleding
z – 2 waar
spulletjes
z – 1 prullaria
spurt
z – 1 sprint
spurten
w – 1 sjezen, sprinten
sputteren
w – 1 haperen
w – 2 pruttelen
w – 3 ploffen
sputum
z – 1 slijm
spuug
z – 1 slijm, speeksel
spuwen
w – 1 hoesten, rochelen, uitwerpen
w – 2 braken, opgeven, overgeven
staaf
z – 1 baar, spijl, stang
z – 2 balk, roede, schacht
staak
z – 1 paal, roede, stok
staakt-het-vuren
z – 1 wapenstilstand
staal
z – 1 monster
staalblauw
bn – 1 blauw
staaltje
z – 1 blijk
z – 2 proef
staan
w – 1 trappen
w – 2 zijn
w – 3 ogen, passen, zitten
staande houden
w – 1 aanhouden
w – 2 beweren, handhaven
staander
z – 1 drager
staanplaats
z – 1 plaats
staar
z – 1 cataract
staart
z – 1 pluim
staartje
z – 1 overschot
staartklok
z – 1 uurwerk
staat
z – 1 conditie, gesteldheid, hoedanigheid, peil, situatie, toestand
z – 2 land, macht, mogendheid, natie, rijk
z – 3 overheid, regering, vadertje staat
z – 4 lijst, opgave, overzicht, tabel
z – 5 berekening
staatsambtenaar
z – 1 ambtenaar
staatsbestel
z – 1 regime
z – 2 regeringsvorm, staatsinrichting
staatsburger
z – 1 burger
staatsdienaar
z – 1 ambtenaar
staatsgreep
z – 1 coup, machtsovername, revolutie
staatshoofd
z – 1 koning, president
staatsie
z – 1 plechtigheid
z – 2 luister
staatsiekleed
z – 1 gala
staatsiepaard
z – 1 paradepaard
staatsinrichting
z – 1 staatsbestel
staatskas
z – 1 financiën
stabiel
bn – 1 constant, duurzaam, evenwichtig, gelijkmatig, [antoniem] grillig, [antoniem] labiel, [antoniem] onstabiel
stabiliteit
z – 1 bestendigheid, duurzaamheid, evenwicht, evenwichtigheid, gelijkmatigheid
stad
z – 1 gemeente, [hyperoniem] hoofdstad, plaats, [antoniem] platteland, [hyperoniem] wereldstad
stadhouder
z – 1 landvoogd
stadhuis
z – 1 gemeentehuis, raadhuis
stadium
z – 1 fase, periode
stads
bn – 1 steeds
stadsbus
z – 1 [hyponiem] autobus
stadscentrum
z – 1 city, stadskern
stadsdeel
z – 1 buurt
stadsgracht
z – 1 gracht
stadshart
z – 1 binnenstad
stadskern
z – 1 binnenstad, [antoniem] buitenwijk, oude stadsdelen, stadscentrum
stadskredietbank
z – 1 lommerd
stadsmuur
z – 1 wal
stadspoort
z – 1 poort
stadsuitbreiding
z – 1 nieuwbouw
stadsvernieuwing
z – 1 nieuwbouw
stadswal
z – 1 wal
stadswijk
z – 1 sectie
staf
z – 1 stok, wandelstok
z – 2 directie, kader, leiding, management
stafrijm
z – 1 alliteratie
stage
z – 1 leertijd, oefentijd, praktijkperiode
stagiair
z – 1 trainee
z – 2 leerling
stagnatie
z – 1 crisis, oponthoud, stremming, vertraging
stagneren
w – 1 achterblijven, stilstaan, stremmen, vertragen, [antoniem] vlotten
staken
w – 1 beëindigen, opgeven, opheffen, stopzetten
w – 2 neergooien, neerleggen
stakker
z – 1 stumper, ziel, zielenpoot
stal
z – 1 kooi, schuur
stalbox
z – 1 box
stalen
bn – 1 onbewogen, onbuigzaam, onvermoeid
w – 2 harden
stallen
w – 1 parkeren, plaatsen
stalletje
z – 1 kraam
stalling
z – 1 schuur
stallingsplaats
z – 1 box
stalmest
z – 1 mest
stam
z – 1 familie, geslacht
z – 2 clan, volk, volksstam
stamelen
w – 1 hakkelen, stotteren
stamelend
bn – 1 gebroken
stammen uit
w – 1 afstammen
stampei
z – 1 drukte, gedoe, heibel, stennis, trammelant
stampen
w – 1 trappelen
w – 2 pulveriseren
w – 3 pompen
stampvoeten
w – 1 trappelen
stampvol
bn – 1 afgeladen, bomvol, [antoniem] leeg, mudvol, overvol
stamvader
z – 1 patriarch, vader
stand
z – 1 gesteldheid, houding, pose, positie, toestand
z – 2 klasse, laag, niveau, rang
z – 3 ligging, plaatsing, situatie
z – 4 peil
z – 5 kraam
stand-in
z – 1 dubbel
standaard
bn – 1 stereotiep
z – 2 onderstel, voetstuk
z – 3 criterium, maatstaf, norm
standaardisatie
z – 1 harmonisatie, normalisatie
standaardiseren
w – 1 formaliseren, harmoniseren, normaliseren
standaardprocedure
z – 1 routine
standbeeld
z – 1 beeld, monument
standhouden
w – 1 aanhouden, doorzetten, [antoniem] verdwijnen, voortduren
w – 2 [antoniem] bezwijken, weerstaan, zich weren
standing
z – 1 status
standje
z – 1 berisping, [antoniem] pluim, reprimande, schrobbering, uitbrander, vermaning
standplaats
z – 1 post
standpunt
z – 1 gezichtspunt, instelling, mening, oogpunt, opstelling, perspectief, positie, visie
standvastig
bn – 1 flink, ongebroken, onverzettelijk, onwankelbaar, volhardend
bn – 2 bestendig, duurzaam, [antoniem] onstandvastig, onveranderlijk, stabiel, [antoniem] wisselvallig
standvastigheid
z – 1 vasthoudendheid
standwerker
z – 1 koopman
stang
z – 1 roede, spijl, staaf, stok
stangen
w – 1 jennen, plagen, sarren
stank
z – 1 lucht, walm
stansen
w – 1 ponsen
stap
z – 1 pas, schrede
z – 2 actie, initiatief, maatregel
z – 3 fase, onderdeel, stadium
z – 4 voetafdruk, voetspoor
stapel
bn – 1 belust, gek, verzot
bn – 2 dol, getikt, krankjorum, maf, mesjoche
z – 3 ophoping
z – 4 berg, hoop, lading, pak, portie
stapelen
w – 1 ophopen
stapelgek
bn – 1 halfgaar, hoorndol, idioot, knettergek, totaal geschift
bn – 2 bezeten, dol, hoteldebotel, knettergek, stapelverliefd, verzot
stapelwolk
z – 1 cumulus
stappen
w – 1 benen, lopen, stevenen
w – 2 boemelen, nachtbraken, pierewaaien, uitgaan